Deelgeschil: akkoord paralegal op voorstel verzekeraar levert een overeenkomst op, óók zonder VSO
Deelgeschil: akkoord op voorstel van verzekeraar door paralegal van mr. X levert overeenstemming over de schade op.

Rechtbank Den Haag, ECLI:NL:RBDHA:2022:215
Feiten en omstandigheden
In 2018 was verzoekster (hierna: 'benadeelde') betrokken bij een verkeersongeval in Den Haag (hierna: ‘het ongeval’). Zij werd als fietser aangereden door een auto, die voor wettelijke aansprakelijkheid was verzekerd bij De Goudse. Als gevolg van dit ongeval heeft benadeelde letsel opgelopen, bestaande uit een breuk van het linker scheenbeen, waaraan zij is geopereerd.
Benadeelde heeft mr. X benaderd voor bijstand bij de schadeafwikkeling van het ongeval. Mr. X heeft De Goudse namens benadeelde aansprakelijk gesteld voor de schade als gevolg van het ongeval. De Goudse heeft aansprakelijkheid erkend, waarna partijen in onderhandeling zijn getreden over een schaderegeling. Naar aanleiding van een bespreking tussen partijen heeft De Goudse een (concept)rapport opgesteld, met daarin onder meer een ruwe opzet van een schadestaat. Vervolgens hebben partijen verder gecorrespondeerd over de hoogte van de schade, waarbij benadeelde verschillende stukken over haar schade aan De Goudse heeft toegezonden.
Per e-mail heeft De Goudse een aangepaste schadestaat aan mr. X gestuurd. Volgens dit overzicht bedraagt de schade van benadeelde € 9.494,61. De Goudse wijst erop dat zij een bedrag van € 5.500,-- heeft bevoorschot en biedt aan benadeelde een slotuitkering van € 4.250,-- aan. In deze e-mail staat verder: “[…] Graag verneem ik of zij met dit aanbod ter definitieve regeling van haar letselschade akkoord gaat.'
In reactie daarop heeft een paralegal was verbonden aan het kantoor van mr. X, een e-mail gestuurd aan De Goudse waarin staat: “Dank voor uw bericht, hierbij kom ik terug op uw schrijven van 16 februari jl. Mijn excuses dat hier niet eerder op is teruggekomen. Cliënt geeft aan akkoord te zijn met het voorstel ter definitieve regeling van haar schade, zoals genoemd in de e-mail. Wij zijn dan ook bereid over te gaan tot het afwikkelen van de schade.Voor wat betreft de buitengerechtelijke kosten staat ervoor nu een bedrag open van: 4.103,72. Bijgaand stuur ik u de concept factuur. Hierbij zullen nog wel wat kosten ter afwikkeling van de schade bijkomen.
Gaarne verzoek ik u de vaststellingsovereenkomst op te stellen.”
De Goudse reageert daarop als volgt: “Goed te lezen dat uw cliënte akkoord gaat het met regelingsvoorstel. Alvorens ik de vaststellingsovereenkomst kan opstellen moeten wij echter ook overeenstemming bereiken over het totaal aan de te vergoeden buitengerechtelijke kosten. […]”
Vervolgens blijkt dat de betreffende paralegal naar alle waarschijnlijkheid te snel gereageerd heeft, want er volgt vervolgens een bericht van mr. X zelf: “Abusievelijk heeft mijn medewerker u afgelopen dagen een concept schrijven doen toekomen welke niet in definitieve vorm voor u bestemd was. U gelieve dit schrijven als niet verzonden te beschouwen. Ik zal volgende week met een inhoudelijke regeling komen waarbij u ervanuit moet gaan dat het regelingsvoorstel absoluut nog niet akkoord is. Hetzelfde geldt uiteraard over de bgk […]”
De Goudse heeft daarop het dossier eenzijdig afgedaan en aan benadeelde de hiervoor genoemde slotbetaling gedaan. Mr. X voelt zich hier echter niet aan gehouden en heeft de kwestie voorgelegd aan de deelgeschilrechter.
Rechtsvraag en beoordeling
Kern van het geschil is de vraag of partijen overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de schade van benadeelde als gevolg van het ongeval (exclusief BGK). De rechtbank is van oordeel dit wel het geval is. Daartoe geldt het volgende.
Een overeenkomst komt tot stand door aanbod en aanvaarding (artikel 6:217 van het Burgerlijk Wetboek (BW)). Dit zijn rechtshandelingen die een op een rechtsgevolg gerichte wil vereisen. Het aanbod en de aanvaarding zijn vormvrij. Dit betekent dat deze verklaringen in iedere vorm kunnen geschieden, en dat zij ook in een of meer gedragingen besloten kunnen liggen (artikel 3:37 BW). Dat partijen geen vaststellingsovereenkomst hebben getekend, is dus – anders dan het slachtoffer betoogt – niet relevant voor de vraag of partijen overeenstemming hebben bereikt over de hoogte van de schade van het slachtoffer.
De Goudse heeft op 16 februari 2021 aan benadeelde een aanbod gestuurd over de afwikkeling van haar schade. De paralegal van mr. X heeft aan De Goudse bericht dat benadeelde dit aanbod aanvaardde. Daarmee is in beginsel een overeenkomst tot stand gekomen.
De advocaat van benadeelde stelt echter dat het niet haar bedoeling was het voorstel van De Goudse te accepteren. Zij betoogt dus dat haar wil (“ik ben het niet eens met het voorstel van De Goudse”) niet overeenstemde met de verklaring die de paralegal namens haar heeft gedaan (“Benadeelde gaat akkoord met het voorstel van De Goudse”) en trekt daaruit de conclusie dat tussen partijen geen overeenkomst is ontstaan (artikel 3:33 BW). Dit argument gaat echter alleen op, als De Goudse moest begrijpen dat benadeelde – ondanks de mededeling in de email van de paralegal – niet akkoord wilde gaan met haar aanbod. Dat is naar het oordeel van de rechtbank niet het geval.
De rechtbank stelt op grond van de overgelegde stukken, waaronder het door De Goudse overgelegde rapport van de bespreking en de bewijsstukken die door benadeelde nadien aan De Goudse zijn verstrekt, vast dat de bedragen die De Goudse volgens haar aanbod wilde vergoeden, nagenoeg geheel overeenstemmen met de schadeposten die benadeelde daarvoor aan De Goudse had opgegeven. In zoverre hoefde De Goudse er geen rekening mee te houden dat benadeelde het niet eens zou zijn met haar voorstel.
Alleen over het smartengeld hadden partijen nog niet uitdrukkelijk gecorrespondeerd. In het voorstel heeft De Goudse rekening gehouden met vergoeding van € 2.500,-- aan smartengeld. Benadeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat De Goudse had moeten begrijpen dat zij nooit akkoord zou gaan met dit bedrag. Zij wijst in dit verband naar een “voorbereidende memo telefoongesprek schadebehandelaar […]”, dat kennelijk is opgesteld door een medewerkster van het kantoor van mr. X. Benadeelde trekt uit dit memo de conclusie dat partijen hebben gesproken over een smartengeldvergoeding van € 5.000,--. De rechtbank volgt dit standpunt van benadeelde niet. In het (kennelijk interne) memo staat een smartengeldvergoeding genoemd van “tussen € 1533,00 en € 4.819,00”. Ervan uitgaande dat de inhoud van dit memo is besproken tussen partijen, valt het door De Goudse aangeboden bedrag van € 2.500,-- binnen het bereik van de door benadeelde genoemde bedragen.
Nu het voorstel dat De Goudse deed overeenkwam met de bedragen waarover partijen eerder hadden gesproken, mocht zij erop vertrouwen dat een eindregeling tot stand was gekomen (exclusief BGK), nadat zij namens benadeelde bij e-mail van 16 april 2021 een akkoord ontving op haar aanbod. Dit geldt te meer nu de paralegal óók nog informeerde of haar eerdere e-mail bij De Goudse was aangekomen.
De stelling van benadeelde dat de paralegal niet bevoegd was om namens benadeelde akkoord te gaan met het voorstel van De Goudse, helpt benadeelde niet. Ook als dit standpunt klopt, kan dat niet aan De Goudse worden tegengeworpen. Mr. X vertegenwoordigde benadeelde in de onderhandelingen met De Goudse, en de paralegal was werkzaam was bij het kantoor van mr. X. De Goudse mocht er dan ook op vertrouwen dat de paralegal namens benadeelde correspondeerde. Bovendien wekt de inhoud van de email (“Cliënt geeft aan akkoord te zijn met het voorstel”) op zijn minst de indruk dat de inhoud van dat voorstel met benadeelde is besproken. Naar het oordeel van de rechtbank mocht De Goudse er dan ook van uit gaan dat de paralegal bevoegd was om het aanbod van De Goudse te accepteren.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat een eindregeling tot stand is gekomen tussen partijen.





